broeden

参见：bröden

荷兰语

词源

源自中古荷兰语 broeden，源自古荷兰语 *bruoden，源自原始日耳曼语 *brōdijaną。

发音

• 国际音标^(帮助)：/ˈbrudə(n)/

• 音频

  （文档）

• 断字：broe‧den
• 韵部：-udən

动词

broeden

1. (及物，尤指鸟类等卵生动物) 繁殖
2. (不及物) 孵蛋

屈折

broeden的变位形式 (弱变化)
不定式	broeden
过去式单数	broedde
过去分词	gebroed
不定式	broeden
动名词	broeden n
	现在式	过去式
第一人称单数	broed	broedde
第二人称单数（jij）	broedt	broedde
第二人称单数（u）	broedt	broedde
第二人称单数（gij）	broedt	broedde
第三人称单数	broedt	broedde
复数	broeden	broedden
虚拟式单数1	broede	broedde
虚拟式复数1	broeden	broedden
命令式单数	broed
命令式复数1	broedt
分词	broedend	gebroed
1)古体。

衍生词汇

• bebroeden
• broedpaar
• broedseizoen
• broedsel
• uitbroeden

派生语汇

• Negerhollands: broen, brum, brun
• → 帕皮阿门托语: brui, broei
• → 苏里南汤加语: brude

异序词

• boender、boerden、boerend